Zowel literair als cultuurhistorisch zijn de reisteksten van deze lang gerokte
reisschrijvers daarom zeer interessant en om onverklaarbare redenen veel te lang buiten
beschouwing gebleven. Het is de hoogste tijd dat hier verandering in komt.
Voor deze bloemlezing zijn van de zeven bovenstaande reisschrijfsters kenmerkende tekstfragmenten geselecteerd.
Reisverhalen uit allerlei windstreken van de Indonesische archipel: Java, Sumatra, Sulawesi (Celebes) en de Molukken.
Relevante inleidende essays, geschreven door Mineke Bosch, Andrea Kieskamp, Judith de Raat,
Christiane Schulzki-Haddouti en Darja de Wever, brengen de historische nuance aan en beschrijven
het leven en werk van de reisschrijfsters.
ISBN 90 73853 141, 182 pag., € 12,50
|
Marie van Zeggelen maakt een wandeling met Boeginese kinderen
|
De pers over
Het is geen kolonie, het is een wereld:
NRC Handelsblad
(Kester Freriks bespreekt het boek in combinatie met de expositie
Indische foto's uit de collectie van Augusta de Wit in het KIT Tropenmuseum)
(...) Tegelijk met de expositie is het boek verschenen Het is geen kolonie, het is een wereld waarin schrijfsters aan het woord komen die tussen 1852 en 1912 rondreisden in de kolonie en daarvan verslag deden. Dit geïllustreerde boek over Carry van Bruggen, Ida Pfeiffer, Augusta de Wit, Aletta Jacobs en Marie van Zeggelen bewijst dat schrijfsters een scherp oog hadden voor het Indonesië van toen. Ze zijn zich bewuster dan de mannelijke kolonialen van de sociale positie van de inlandse bevolking. Bovendien hebben de vrouwen iets van onversaagde avonturiers: net als Augusta de Wit gingen ze erop uit. De onbekend gebleven Ida Pfeiffer maakte een reis door Sumatra in 1852, waar zij verkeerde onder kannibalen. De Wit fotografeerde papoea's in Nieuw-Guinea. Pfeiffer schrijft monter terwijl ze omringd is door het oerwoud: "Het reizen te paard hield op. Ik moest weder, even als op Borneo, van alle gemakken des levens voor eenigen tijd afstand doen, en te voet mijn reis vervolgen."
Rotterdams Dagblad
(Francoise Ledeboer bespreekt het boek in combinatie met dezelfde foto-expositie in het KIT Tropenmuseum)
(...) Aanleiding is de publicatie van een bloemlezing onde de titel 'Het is geen kolonie, het is een wereld. Vrouwen bereizen en beschrijven Indië
1852 - 1912' door Uitgeverij Stichting Terra Incognita. Leven en werk van De Wit komen daarin voor het eerst uitvoeriger aan de orde dan in
literaire overzichten. Ze werd geboren als dochter van een resident op Sumatra, keerde er terug in 1894, bleef er tot 1896 als lerares Engels en Duits
en reisde van 1910 tot 1913 door de archipel als reporter voor de Nieuwe Rotterdamsche Courant. Tijdens die reis maakte ze zelf foto's voor 'Natuur
en menschen in Indië', haar in 1914 verschenen verslag van dit verblijf. Daarin toont ze zich een haarscherp, humoristisch en bevlogen observator.
Helaas is geen enkele foto met zekerheid aan haar toe te schrijven en dat maakt extra nieuwsgierig naar de biografie waarmee Darja de Wever
bezig is.
De Wever verzorgde ook de inleiding voor deze verrukkelijke bloemlezing over vrouwelijke ondernemingslust, die gelukkig een veel bredere
blik op het thema geeft dan deze tentoonstelling met mooie, maar dankzij eerdere publicaties over het vroegere Indië weinig verrassende foto's van de oorspronkelijk bevolking en mooie natuur.
Vrouwen schreven aanvankelijk alleen 'Indische' romans, met als primeur 'Een huwelijk in Indië' van Mina Kruseman en 'De familie van de resident' van Melati van Java in de jaren zeventig van de 19de eeuw. De (mannelijke) critici vonden deze werken in het algemeen onbeduidend, het succes
van het na verschijning in 1902 menigmaal herdrukte 'Orpheus in de dessa' was uitzonderlijk.
Onbevangen
Reizen door de archipel was tot ver in de 19de eeuw het domein van mannen en als ze erover schreven gebeurde dat in het kader van
bestuurlijke activiteiten, expedities of militaire campagnes. Toen vrouwen zich hadden losgeweekt van de conventies die paal en perk
stelden aan hun bewegingsvrijheid, leverde dat reisbeschrijvingen op die in tegenstelling tot de romans meteen wel goed werden ontvangen.
In haar inleiding moet De Wever dan ook eerst haar verontwaardiging kwijt: "Des te eigenaardiger is het feit dat deze teksten in de twintigste
eeuw niet de erkenning hebben gekregen die ze verdienen, temeer omdat in veel van deze reisverhalen ook de 'andere wereld', het leven van de
autochtone bevolking van Indonesië wordt betrokken. De schrijfsters gaan in het algemeen nog niet zo ver dat zij de koloniale overheersing afwijzen,
maar de onbevangen blik waarmee veel van hen de veelomvattende werkelijkheid in Indië tegemoet treden is een probaat tegengif tegen de gangbare culturele stereotypen."
"Het is geen kolonie, het is een wereld," constateerde De Wit in 1903 in haar roman 'De godin die wacht'. In de bloemlezing staan onder die noemer ook essays over en tekstfragmenten van Ida Pfeiffer, Anna Weber-van Bosse, Mary van Zeggelen, Carry van Bruggen, Aletta Jacobs en de mysterieuze Dé-lilah. De reislust van deze dames werd door verschillende bronnen gevoed. Zo trok de biologe Anna Weber tussen 1888 en 1900
met haar echtgenoot door de Indische archipel om onderzoek te doen naar algen. Haar wetenschappelijke arbeid was van zo'n groot belang dat ze
in 1910 als eerste vrouw in Nederland een eredoctoraat kreeg toegekend van de Universiteit van Utrecht. Carry van Bruggen vertrok in 1904 met haar man
naar Indië en zou er net als hij voor de Deli Courant gaan schrijven. Met hun progressieve denkbeelden pasten ze niet in het koloniale milieu en
ze keerden in 1907 met vreugde terug. Als onderdeel van een wereldreis was Aletta Jacobs van eind maart tot eind juni 1912 in de kolonie om propaganda
te maken voor het vrouwenkiesrecht. De meest opmerkelijke vrouw is Ida Pfeiffer, de Weense wereldreizigster die in 1842 haar veel oudere man
en inmiddels zelfstandige kinderen verliet voor tochten in haar eentje naar het Heilige Land en IJsland. Voor haar tweede wereldreis had ze de
binnenlanden van Afrika in gedachten, maar dat bleek te duur. Vanuit Kaapstad kon ze vrijwel voor niets mee naar Singapore en de Indische Archipel.
Op 9 augustus 1852 noteerde ze op Sumatra in haar dagboek: "Springende bloedzuigers kwamen in zulk eene menigte voor, dat ik aan het geheele
ligchaam, inzonderheid aan de voeten, hevig bloedde." Het Tobameer op Sumatra liet ze op aanraden van de inheemse bevolking wijselijk toch maar links
liggen. Ze verzekerden haar, aldus het treffende citaat dat Christina Schulski-Haddouti voor haar essay over Pfeiffer koos, dat 'tot dusver
nog geen Hollander (bij hen is iedere Europeaan een Hollander) zoo ver gekomen was als ik, zonder vijandelijk behandeld, dat is vermoord en
opgegeten te zijn'.
De Volkskrant
(Jan Blokker bespreekt het boek in zijn column Als de dag van gisteren)
(...) De bloemlezing uit reisverhalen van markante vrouwen als Augusta de Wit, Marie van Zeggelen, Carry van Bruggen en Aletta Jacobs behelst veel aardig en leesbaar proza (...)
|
terug naar begin
|