recensies
titelpagina Journaal ener Oostindiesche Reis

Anna Abrahamsz

Journaal eener Oostindiesche Reis

De belevenissen van een tienjarig meisje in 1847 en 1848
(niet meer leverbaar)

In de zomer van 1847 vertrekt het koopvaardijschip Urania van Den Helder, met als eindbestemming Batavia in het toenmalig Nederlands-Indië. Aan boord bevindt zich de familie Abahamsz: vader Cornelis, moeder Catharina en hun drie dochtertjes Catharina, Anna en Sietske. Vader Cornelis was gezagvoerder van de Urania. Het was zeer ongebruikelijk dat een koopvaardijkapitein zijn gezin meenam op zo'n reis, maar nadat in het voorjaar van 1847 hun zevenjarig zoontje was overleden, kreeg vader Abrahamsz van zijn reder toestemming zijn vrouw en kinderen op reis mee te nemen.
Dochter Anna, die toen tien jaar oud was, schreef een verslag van deze reis. In een vlotte, heldere stijl vertelt zij over het leven aan boord van de Urania, de bezienswaardigheden op Java en de geboorte van haar broertje Theodorus (citaat), midden op zee.
De broer van Anna's moeder was Eduard Douwes Dekker, beter bekend als de schrijver Multatuli. Hij werkte als bestuursambtenaar in Indië in de periode dat het gezin Abrahamsz de reis maakte. Tot een ontmoeting is het op dat moment niet gekomen, misschien omdat Eduard Douwes Dekker het niet al te best kon vinden met Anna's vader. Anna noemt hem in haar Journaal dan ook niet maar zoals uit de slotbeschouwing bij de tekst blijkt, heeft hij in haar latere leven een grote rol gespeeld.

Anna's manuscript is bewaard gebleven en bij Terra Incognita voor het eerst in druk verschenen. Het wordt ingeleid en van een slotbeschouwing voorzien door Marc A. van Alphen. De redactie verzorgde de woordverklaringen, het zakencommentaar en de illustraties.
ISBN 90-73853-04-4, 72 pag., fl. 18,50. hoofdpagina
fondslijst

De pers over Journaal eener Oostindiesche Reis:

- Zoals alle Indische reisbeschrijvingen uit de vorige eeuw vormt het interessante lectuur en hoewel de tekst vermoedelijk niet helemaal zonder hulp van een volwassene tot stand is gekomen vraag je je niet zonder pessimisme af wat een tienjarig kind anno heden van een dergelijke opgave terecht zou brengen.
(Rudy Kousbroek in NRC Handelsblad, 10-9-1993)

- Wat dit relaas aantrekkelijk maakt, zijn de levensechte details: het eiland 'Kraketouw', de 'leelijke zwarte tanden' van de Javaanse danseressen, het ritueel bij de begrafenis van een voorname Chinees. De vakkundige toelichting van de tekstbezorger plaatst het verhaal in een veel ruimer perspectief. Ook de talrijke illustraties dragen daartoe bij.
(Peter van Zonneveld in Vrij Nederland, 11-9-1993)

- Het bijzondere van dit ego-document is eigenlijk dat de bewerkers met minieme toelichtingen hebben kunnen volstaan, omdat de tienjarige Anna Abrahamsz zo concies en met oog voor allerlei details kon schrijven. Haar beschrijving bijvoorbeeld van een van de oudste badplaatsen op Java, het 'blauwe water' bij Pasuruan, zou zelfs in een moderne reisgids niet misstaan. (...) Opvallend hierbij is - op een enkele uitzondering na - de vooral objectieve weergave van de vreemde gebruiken der inboorlingen, zonder de voor die tijd gebruikelijke laatdunkende opmerkingen over hun 'gebrek aan civilisatie'. De alom aanwezige aandacht voor de werkelijkheid die zowel zij als de bewerkers aan de dag leggen, maakt de lectuur tot een plezier.
(Joop van den Berg in Trouw, 5-6-1993)

- (...) Aan die reis hebben we een, ik mag wel zeggen uniek document te danken, dat onlangs is verschenen bij uitgeverij Terra Incognita. (...) Het 'Journaal eener Oostindische Reis' met inleiding en slotbeschouwing kan ik ieder aanbevelen die belangstelling heeft voor de historie van de scheepvaart.
(Nico Merx in het Parool, 1-10-1993)


terug naar begin

'Den 4e Maart werden wij alleraangenaamst verrast. Wij zaten met de stuurlieden op dek te eten, moeder was beneden een weinig ongesteld, terwijl vader haar Edele gezelschap hield. Op eens schelde vader en de stuurman onze neef ging naar beneden, en kwam een half uur daarna weder boven met het blijde nieuws dat wij een broertje gekregen hadden. Wij konden dit naauwelijks gelooven en ook niet begrijpen waar dit broertje van daan gekomen was, doch toen neef het ons stellig verzekerde, en ons vertelde dat hij met een schuitje aan boort gebragt en door de kajuitsglazen aan vader aangegeven was, toen geloofden wij dit, daar wij gedurende al die tijd gegeten, en er dus niets van gezien hadden.'


terug naar inhoud